125.3 | De historisering van veiligheid

De historisering van veiligheid

 

Themanummer 125.3 (2012) historiseert het concept veiligheid en veiligheidscultuur. Beatrice de Graaf schrijft in de inleiding tot het themanummer dat geschiedschrijving over veiligheid niet alleen moet gaan over de contemporaine toestand van oorlog of vrede, over de af- of aanwezigheid van dreigingen in een bepaalde periode, maar ook over de ideeën, emoties en verwachtingen ten aanzien van de toekomst. Om veiligheid te kunnen historiseren, moet worden onderzocht hoe toekomstige omstandigheden van veiligheid in verschillende periodes werden verbeeld en gedacht.

Wat was de specifieke tijdshorizon van een bepaald historisch veiligheidsbeleid? Deze vraag staat onder andere centraal in dit themanummer. Daarbij ligt de nadruk in dit themanummer op de securitiserende actoren: wie zet een veiligheidsprobleem op de agenda? Vanzelfsprekend komt de vraag: ‘wie of wat is het referent subject, met ander woorden wie of wat wordt als dreiging of veroorzaker van onveiligheid beschouwd, en hoe breed of smal wordt die dreiging gedefinieerd?’ ook aan bod.

Dit themanummer zet zich af tegen positivistische benaderingen van veiligheid die veiligheid zien als een uitvloeisel van een natuurlijke, statische behoefte aan autonomie en soevereiniteit. Die behoefte, zo menen aanhangers van deze benadering, kan eenvoudig worden berekend op basis van de hoeveelheid natuurlijke hulpmiddelen waarover iedere staat kon beschikken ten opzichte van naburige staten. Door te wijzen op de historische ontwikkeling van de veiligheidscultuur laat dit nummer zien dat veiligheid nooit is gegeven, maar altijd wordt geconstrueerd.

In het ‘Van ‘helsche machines’ en Russische provocateurs – De strijd tegen het anarchisme in Nederland’ schrijft Beatrice de Graaf over de strijd tegen anarchisme in Nederland. Ze gebruikt in haar artikel het dispositiefconcept om duidelijk te maken dat de strijd tegen anarchisme niet alleen een kwestie was van incidenten en maatregelen, maar dat de dreiging eerst ook als dreiging moest worden ‘gezien’ voordat zij tot politieke besluitvorming leidde.

In het daaropvolgende artikel ‘Geheim gewroet in het duister? – Percepties en maatregelen ten aanzien van veiligheidsdiensten in Nederland, 1918-1989’ schrijft Constant Hijzen over de relatie tussen politiek en geheime dienst in Nederland. Gedurende de twintigste eeuw veranderde de relatie sterk.  Hij ontleedt de dreigingsperceptie van de veiligheidsdienst en laat zien dat die niet louter gebaseerd was op oprechte vrees of objectieve en kwantificeerbare bedreigingen (zoals het aantal tanks of spionnen), maar dat gezagsdragers dreigingen ook interpreteerden als een middel om andere doeleinden te realiseren of aan reeds ingezet beleid extra urgentie of een nieuwe betekenis toe te kennen

Coreline Boot onderzoekt in het ‘Het leger onder vuur – Kritiek op het Nederlandse militaire veiligheidsbeleid, 1966-1979’ hoe in de jaren ’70 kritiek binnen het Nederlandse leger intern gestalte kreeg. Zij maakt duidelijk dat er periodes zijn waarin allerlei nieuwe actoren het veld van de veiligheidspolitiek betreden. Boot stelt dat er vanouds spanning bestaat tussen de functie en doelen van de krijgsmacht en de maatschappelijke opinie over haar optreden. Zij belicht in haar bijdrage de periode van de ‘lange jaren zeventig’, die in recente literatuur vaak is omschreven als een periode van ‘maatschappelijke onrust, politieke verwarring en crisis’.

 

Over de gastredactie

Beatrice de Graaf is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Ze onderzoekt de veiligheid en terrorisme. In 2018 ontving ze de Stevingpremie. E-mail: b.a.degraaf@uu.nl

 

Omslag: De Roze Man door Blu in Berlijn, via https://www.streetartbln.com/the-pink-man-mural-in-berlin-by-street-artist-blu/.