Erfgoed in revolutietijd: archieven, musea en collecties (1747-1848)
In themanummer 133.3 (2020) van Tijdschrift voor Geschiedenis staat de omgang met materieel erfgoed in de Revolutietijd centraal. Het themanummer onderzoekt hoe de grote politiek-institutionele veranderingen in de late achttiende en vroege negentiende eeuw van invloed zijn geweest op de wijze waarop men in de Nederlanden omging met archieven, collecties en historische voorwerpen in algemene zin. In menig opzicht waren de jaren rond 1800 namelijk een moment waarop de verhouding ten aanzien van erfgoed opnieuw werd gedefinieerd.
Hoe men omging met erfgoed kon zeer uiteenlopen, zo schrijven gastredacteuren Carolien Boender en Diederik Smit in hun inleiding. Goederen konden door de overheid worden geconfisqueerd, zoals in het geval van de historische stukken uit de stadhouderlijke collectie; teruggegeven aan de rechtmatige, lokale eigenaar, zoals in het geval van de deuren van de stadspoort van Franeker; of simpelweg worden vernietigd, zoals de Acte van Garantie. De opeenvolgende regeringen tijdens de Bataafs-Franse tijd en het daaropvolgende Restauratie-regime van Willem I werden dan ook voortdurend geconfronteerd met dilemma’s aangaande het bezit en behoud van erfgoed. Wat diende bewaard te worden en wie bezat nu precies wat
Dergelijke vragen geven de symbolische en praktische betekenis van erfgoed. Door te kijken naar wat er met bepaalde objecten en archieven gebeurde gedurende de Bataafs-Franse tijd en de daaropvolgende periode van Restauratie kunnen we bovendien veel leren over de machtsverhoudingen in deze jaren en de wijze waarop objecten, verzamelingen en archieven een rol speelden in de totstandkoming van een nieuwe samenleving.
In het eerste artikel bespreekt Eric Ketelaar in dit kader de veranderingen in archiveringspraktijken en omgang met archiefmateriaal in de 100 jaar tussen 1747 en 1847.
In het tweede artikel focust Timo Van Havere op archiefvorming in het zuidelijke deel van het Nederlandse koninkrijk, het huidige België, in de jaren 1810. Vervolgens verschuift de aandacht naar het noorden.
Marianne Eekhout brengt ons het verhaal van de omgang met napoleontische materiële cultuur in Dordrecht uit de periode 1810-1813.
Jacques van Rensch laat in zijn bijdrage zien dat de secularisatie van kerkelijke instellingen en daarmee de vernietiging of verspreiding van hun erfgoed al begon voor de Franse periode.
Tenslotte plaatst Arjan Nobel de invoering van de burgerlijke stand van 1811 in een bredere historische ontwikkeling, waardoor ze minder het karakter van een cesuur krijgt.
Over de gastredactie
Carolien Boender MA is docent politieke geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en werkt aan een proefschrift over het voortbestaan van stedelijk burgerschap na de introductie van staatsburgerschap, met Haarlem en Groningen als casussen E-mail: c.boender@uu.nl
Dr. Diederik Smit is universitair docent Nederlandse en politieke geschiedenis aan de Universiteit Leiden. E-mail: d.e.j.smit@hum.leidenuniv.nl