Fascisme

Tijdschrift voor Geschiedenis telt ruim 130 jaargangen, wat betekent dat het veel historiografische ontwikkelingen heeft meegemaakt. Alle nummers zijn geheel online te lezen (1894-2008 en 2008-heden). Het TvG-archief is daarmee toegankelijker geworden. Het biedt ook de mogelijkheid oudere artikelen opnieuw onder de aandacht te brengen, ze in een nieuw verband te presenteren en zo historiografische ontwikkelingen te traceren. Frank de Bruin dook in het archief en stelde een dossier samen over fascisme.

Dit dossier is gemaakt met behulp van het digitale archief van TvG. De jaargangen 1886-2008 zijn toegankelijk via Huygens ING, en de recente nummers op Ingentaconnect. De artikelen die voor dit dossier gebruikt zijn, staan onderaan deze pagina.

Het fascisme wordt veelal geassocieerd met de gewelddadige regimes van Mussolini en Hitler en de verschrikkingen van de Shoah. In het publieke debat is het een containerbegrip geworden voor al wat als abject wordt gezien. Het fascisme was echter ook een van de meest invloedrijke politieke stromingen uit de twintigste eeuw, die miljoenen mensen mobiliseerde. Dit dossier laat zien hoe Nederlandse historici in Tijdschrift voor Geschiedenis met dit onderwerp worstelden, hoe ze het lange tijd als een non-onderwerp beschouwden en hoe ze sinds enkele jaren aansluiting zoeken bij het internationale fascisme-onderzoek. Het herinnert ons eraan dat een onderzoekende en genuanceerde houding richting de meest duistere bladzijdes van de menselijke geschiedenis geen vanzelfsprekendheid is, maar actief moet worden ontwikkeld.

Het fascisme als non-onderwerp

Na Mussolini’s machtsovername in Italië in oktober 1922 nam de aandacht voor het fascisme sterk toe. Op het vierde Komintern congres in december worstelden Sovjet-ideologen met de vraag hoe deze nieuwe concurrent vanuit het marxisme kon worden verklaard. Een invloedrijke traditie zag het fascisme als een instrument van het kapitalisme, dat de massa misleidde met valse beloftes en zo de gevestigde orde in stand hield. Dit narratief oefende decennialang een grote invloed uit op de geschiedschrijving en dringt nog steeds door in sommige fascisme-studies. In Nederland werd het bijvoorbeeld uitgedragen door Menno ter Braak, die het fascisme in 1937 typeerde als een ‘rancuneleer’. In TvG was hier echter weinig van te merken. Tot diep in de 21e eeuw werd er weinig over fascisme geschreven. Het woord ‘fascisme’ dook voor het eerst in het tijdschrift op in 1926, in een recensie van een artikel van Robert Michels over fascistisch Italië. De recensent behandelde het onderwerp als elk ander en liet geen steun voor of kritiek op het fascistische regime doorschemeren. Dit gold ook voor een vergelijkbare recensie uit 1932, van een filosofisch werk over het fascisme.

Na de Tweede Wereldoorlog nam de wetenschappelijke aandacht voor het fascisme geleidelijk toe. Met de oorlog en de Shoah nog vers in het geheugen, werd het fascisme veelal gezien als een vorm van barbarisme, dat alleen voet aan de grond had gekregen in Duitsland en Italië. In andere landen als Frankrijk zou het continu zijn gebotst op meer tolerante culturen en nooit echt voet aan de grond hebben gekregen. Zo ook in Nederland, waar Nederlandse historici worstelden met het verschijnsel van de Nationaal-Socialistische Beweging.

Het gangbare beeld van de NSB was dat van een ‘gematigde’ burgerpartij. NSB’ers werden enerzijds wel als fascisten gezien, maar anderzijds ook als louter nationalisten, die veel gematigder waren dan hun buitenlandse geestverwanten en de consequenties van hun eigen gedachtegoed nauwelijks doorzagen. Extremisme werd dus nog steeds als on-Nederlands gezien en als iets dat zelfs de NSB’ers vreemd was. Men zag collaboratie vanuit de NSB als het product van een misverstand, waarbij de Duitsers de NSB’ers valse beloftes van een onafhankelijk Nederland voorhielden. Met dit narratief werden in een klap het nationale zelfbeeld van Nederland als ‘gematigd’ land beschermd en de NSB’ers weggezet als een soort onderontwikkelde halfslachtige fascisten. Het was een interpretatie die zelfs ex-NSB’ers na de oorlog aangrepen hun handelen te verklaren en zich te distantiëren van het Derde Rijk en fascisme in het algemeen.

Sporen van dit narratief zijn ook te vinden in TvG. Zo verschenen eind jaren veertig twee besprekingen van bronnenpublicaties die betrekking hebben op NSB-leider Anton Mussert: het verslag van de rechtszaak tegen hem en zijn nota’s aan Hitler, waarin hij opriep tot de vorming van een autonoom Nederland. Recensent J. van Arkel benadrukte dat Musserts oproepen tot een autonoom Nederland vooral lieten zien hoe naïef en kortzichtig de leider was:

Afgezien van het landverraderlijke treft in deze nota’s vooral het zeldzaam naïeve en oppervlakkige van Musserts gedachtengang: hij heeft noch het Nederlandse volk, noch de Duitse mentaliteit, noch de algemene politieke problemen van zijn tijd begrepen of zelfs maar vaag aangevoeld. Politieke betekenis hebben deze nota’s dan ook in het geheel niet gehad.[1]

Sporadische aandacht

In de decennia na de oorlog vond er in het internationale fascisme-onderzoek een geleidelijke ‘normalisering’ van het fascisme plaats. Historici zochten antwoorden op de vraag wat het fascisme nu precies voor ideologie was geweest, waar zijn wortels te vinden waren, in welke landen het was voorgekomen, wat voor mensen het aantrok, waarom mensen zich ertoe aangetrokken voelden en hoe een fascistisch regime functioneerde. Ook in Nederland verschenen er regelmatig studies over het fascisme, bijvoorbeeld over de proliferatie van fascistische ideeën in katholieke kringen en de geschiedenis van individuele fascistische partijen als het Zwart Front. De NSB zelf bleef echter over het algemeen onderbelicht. De partij werd nauwelijks bestudeerd en besproken in documentaires, tijdschriften of televisieprogramma’s, opvallend voor een partij die zo tot de verbeelding sprak en het gezicht van ‘fout’ Nederland was geworden.

Wie specifiek het archief van TvG bestudeert, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het fascisme, en specifiek de NSB, echter voornamelijk als non-onderwerpen werden beschouwd. Zo verschenen er sporadisch recensies van deze publicaties, maar werden belangrijke titels niet besproken, waaronder internationale standaardwerken en de twee biografieën over Mussert die in 1978 en 1984 verschenen. Er verschenen ook zeer weinig besprekingsartikelen waarin het fascisme centraal stond. Fascisme-kenner Anthonius de Jonge betoogde in 1988 in TvG dat het Nederlandse fascisme-onderzoek veelal empirisch van aard was. Historici corrigeerden elkaar op detailpunten en besteedden nauwelijks aandacht aan theorie of het internationale fascisme-onderzoek. Fundamentele aannames over het fascisme werden nauwelijks ter discussie gesteld.

Mussert in de beklaagdenbank, 27 november 1945. Foto: Fotocollectie Anefo, Nationaal Archief

Een uitzondering was een besprekingsartikel uit 1969, naar aanleiding van de publicatie van de correspondentie van Meinoud Rost van Tonningen. Rost van Tonningen was een van de kopstukken binnen de NSB en de motor achter de nazi-gezinde vleugel. Hij vervulde een belangrijke rol in de verdere radicalisering van de NSB, probeerde continu Mussert te ondermijnen en kreeg gedurende de bezetting een aantal hoge politieke functies toebedeeld. Hij werd door recensent Ivo Schöffer echter gezien als een mislukkeling. Ondanks zijn enorme ambities en hoge functies werd hij niet meer dan een marionet van de bezetter die zelf inhoudelijk niets toevoegde aan de bezettingspolitiek. Tekenend voor de ‘normalisering’ van het onderwerp is dat de bronnenpublicatie toch als relevant werd gezien. Van Tonningens correspondentie bood volgens Schöffer inzicht in het denken en handelen van een ambitieuze nazi en de gang van zaken in de bezettingspolitiek. In het artikel liet Schöffer zich ook uit over Mussert. Hij distantieerde zich impliciet van het beeld van Mussert als een sukkelige burgerman. Uit de briefwisselingen met Rost Van Tonningen zou hij juist naar voren komen als een krachtigere leider en persoonlijkheid. Wellicht was hij ‘simplistisch’ en ‘koppig’, maar tegelijkertijd slaagde hij erin Rost van Tonningen op zijn plaats te zetten. De auteur benadrukte ook dat Rost van Tonningens ‘schelmenhistorie’ – die makkelijk aansloot op het heersende beeld van de NSB’ers – niet zondermeer representatief was voor de hele NSB. Deze observaties laten zien dat historici steeds meer oog hadden voor het veelzijdige karakter van de NSB en dat er meer ruimte ontstond voor een genuanceerde analyses van de ambities en leiderschapskwaliteiten van een figuur als Mussert.

In 1975 volgde een tweede uitzondering: een besprekingsartikel aan de hand van de vooroorlogse memoires van de Franse fascist Robert Brasillach. Het artikel werkte voort op een historiografische stroming binnen het fascisme-onderzoek, die benadrukte dat het fascisme niet louter een verschijnsel van ‘de massa’ was geweest maar ook populair was onder intellectuele elites. Historicus Henk Wesseling stelde de vraag hoe het toch kon dat een intellectueel als Brasillach zich aangetrokken voelde tot een vulgaire en intolerante beweging als het fascisme. Lange tijd werd dit als onverklaarbaar gezien. Wesseling benadrukte echter dat het Franse fascisme voortkwam uit een breder milieu van ‘non-conformisten’, die in tijden van crisis ontevreden waren over de gang van zaken in Frankrijk en heil zochten in politieke vernieuwing. Hoewel lang niet alle non-conformisten zich tot het fascisme bekeerden, vond het fascisme wel aanhang onder meerdere intellectuelen. Wesseling benadrukte dat het in het geval van Brasillach niet zozeer ging om instemming met een fascistische ‘leer’, maar eerder om de aantrekking tot een fascistische ‘sfeer’, waarin continu werd opgeroepen tot de vorming van een nieuwe mens, wereld en ultieme ‘synthese’.

Een inhaalslag

In de laatste decennia van de twintigste eeuw werd er in TvG verder nauwelijks over het fascisme geschreven. Hier kwam in de afgelopen twintig jaar snel verandering in. Zo verschenen er meer recensies, besprekings- en onderzoeks-artikelen over het onderwerp, waarbij Nederlandse historici zich ook mengden in het internationale onderzoek en debat. In 2008 verscheen als een soort inhaalslag een uitgebreid historiografisch overzichtsartikelvan historica Madelon de Keizer, waarin ze de belangrijkste bevindingen uit het internationale fascisme-onderzoek op een rij zette. Het fascisme was een ideologie, die net als alle andere ideologieën werd gedreven door ‘positieve’ idealen, en daarbij een eigen variant van de moderniteit voorstond. Het had diepe wortels in de Europese beschaving, vond aanhang onder brede lagen van de bevolking en kwam in vrijwel elke Westerse samenleving voor. Hoewel fascisten gekenmerkt werden door vergaand nationalisme, zochten ze ook toenadering tot buitenlandse geestverwanten. De Keizer moedigde Nederlandse historici dan ook aan het fascisme buiten de nationale kaders te bestuderen en aansluiting te zoeken bij transnationaal onderzoek.

Een etalage met reclame en propaganda materiaal van de NSB. Foto: Fotodienst NSB, 1940-1944, Rijksmuseum

Het inzicht dat het fascisme niet louter een Italiaans of Duits verschijnsel was, drong duidelijk naar voren in een artikel van Daniël Knegt uit 2011 over het Franse fascisme-debat. Net als in Nederland werd het fascisme in Frankrijk in bredere kringen jarenlang als een vreemd verschijnsel beschouwd. Hoewel de democratie zeker onder druk had gestaan, zou de Franse natie uiteindelijk immuun zijn gebleken voor dit buitenlandse verschijnsel. In de naoorlogse decennia wezen kritische historici uit binnen- en buitenland er op dat Frankrijk juist een broeinest voor fascistische ideeën was geweest. Het was populair onder intellectuelen als Brasillach en ook een grote volksbeweging als de Croix-de-Feu kon als fascistisch worden bestempeld. Knegt concludeerde dan ook dat de immuniteits-these onhoudbaar was geworden.

Historici toonden ook meer begrip voor de soms raadselachtige karakters en standpunten van prominente fascisten. Dit blijkt uit een onderzoeksartikel over Gabriele d’Annunzio, de Italiaanse dichter en politicus die de basis legde voor veel fascistische ideeën en gebruiken. D’Annunzio’s leven werd gekenmerkt door twee tegenstrijdige ambities: enerzijds was hij een decadent kunstenaar, die de massa verachtte en gefascineerd was door lelijkheid en de dood, anderzijds was hij een fel nationalistisch politicus, die de natie verheerlijkte en een nationale wedergeboorte nastreefde. Volgens auteur B. Naber was deze tegenstrijdigheid tekenend voor het fascisme. Een fascinatie voor het decadente was niet strijdig met het nationalisme, maar spoorde de fascisten juist continu aan de strijd voort te zetten. Op dezelfde paradoxe wijze walgden fascistische leiders openlijk van het volk, maar stelden ze zichzelf ook voor als diens enige legitieme vertegenwoordigers, in de overtuiging dat alleen zij uit de decadente massa de ‘ware volkswil’ zouden kunnen halen.

Ondanks de toenemende aandacht voor de NSB, en vooral haar radicale karakter, duurde het tot 2017 voor er een onderzoeksartikel aan de beweging werd gewijd. In 2017 verscheen namelijk een zeer uitgebreid onderzoeksartikel van historicus Ramses Oomen over de Nationale Jeugdstorm, de jeugdbeweging van de NSB. Oomen richtte zich specifiek op de contacten die de beweging ontwikkelde in het kader van het Europees Jeugdverbond, een internationaal samenwerkingsverband van dertien fascistische jeugdbewegingen. Hij legde daarmee het transnationale karakter van het Nederlandse fascisme bloot, alsook de botsende visies op Europa in deze kringen. Net als leider Mussert streefde de Jeugdstorm naar een autonoom Nederland, een ambitie die hen op rampkoers bracht met het imperialisme van de Hitlerjugend. Oomen benadrukte echter dat nazi-kopstukken deze spanningen bewust susten door de autonomie van de betrokken partijen te beklemtonen. Waar Musserts geloof in deze beloftes eind jaren veertig nog louter als het product van naïviteit werd weggezet, liet dit artikel zien dat de nazi’s dergelijke retoriek vaker inzetten om buitenlandse geestverwanten te verleiden tot collaboratie.

Tot slot verscheen in 2021 een besprekingsartikel naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Design van het Derde Rijk’ in Den Bosch. De tentoonstelling legde de nadruk op de ‘culturele’ zijde van het fascisme, een streven dat jarenlang als onmogelijk werd gezien aangezien een barbaarse beweging als het nationaalsocialisme geen ‘cultuur’ kon hebben. De ontwerpers van de tentoonstelling betoogden daarentegen dat ‘design’ een cruciale rol had gespeeld in de verspreiding van het nationaalsocialistische gedachtegoed en de ‘verleiding’ van miljoenen mensen. Historici Martijn Eickhoff en Arnold Witte onderschreven deze ambitie, die aansloot op het recente fascisme-onderzoek. Tegelijkertijd vonden ze dat de tentoonstelling te veel macht toeschreef aan het Derde Rijk, de fascistische cultuur voorstelde als een monolithisch verschijnsel en te weinig contextualisering bood. Zo speelde naast indoctrinatie ook terreur een rol, nam design in uiteenlopende omstandigheden andere vormen aan en had het op elk mens een ander effect. Juist die persoonlijke ervaringen, bepaalden de mate waarin mensen tot het fascisme werden verleid.

Bagatellisering?

Het geheel overziend wordt duidelijk dat TvG het fascisme lange tijd nauwelijks als serieus onderzoeksobject beschouwde. Dit blijkt vooral uit het feit dat er tot 2008 vrijwel niet over het onderwerp werd geschreven. Het tijdschrift sloot daarmee aan op een bredere neiging in de wetenschap en samenleving om het fascisme te bagatelliseren. Pas sinds enkele jaren maakt het blad een inhaalslag. Zo wordt er veel meer over het fascisme geschreven, in de vorm van recensies en onderzoeks- en besprekings-artikelen. Het wordt niet langer gezien als een irrelevant randverschijnsel maar als een invloedrijke beweging, die diepe wortels had in de Europese cultuur en miljoenen mensen inspireerde. Vrijwel geen enkele samenleving was hier immuun voor, ook Nederland niet.

Artikelen (in chronologische volgorde)

  1. v. G., ‘Het Fascisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 41 (1926), 217-218.
  2. J. Bouman,’ Het Fascisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 47 (1932), 329-330.
  3. A. van Arkel, ‘Verslag van een belangrijk proces’, Tijdschrift voor Geschiedenis 61 (1948) afl., 426-427.
  4. A. van Arkel, ‘Nota’s van Mussert’, Tijdschrift voor Geschiedenis 62 (1949), 150-151.
  5. A. van Arkel, ‘Nationaal-socialistische opvatting der Ned. Geschiedenis’, Tijdschrift voor Geschiedenis 70 (1957), 120-122.
  6. Ivo Schöffer, ‘Een model-bronnenuitgave?’, Tijdschrift voor Geschiedenis 82 (1969) afl. 1, 69-77.
  7. V. N. van Woerden, ‘Drie studies over het Europese fascisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 82 (1969), afl. 4, 513-517.
  8. Ivo Schöffer, ‘Nederland tussen de beide wereldoorlogen’, Tijdschrift voor Geschiedenis 83 (1970) afl. 4, 616-619.
  9. L. Wesseling, ‘Robert Brasillach en de verlokking van het fascisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 88 (1975), afl 3., 362-366.
  10. Jan Bank, ‘Zuidlimburgse katholieken en de NSB’, Tijdschrift voor Geschiedenis 90 (1977) afl. 1, 127 – 129.
  11. W. Oerlemand, ‘Twee Barrès-interpretaties en enkele voorbeelden van solisme in de geschiedwetenschap’, Tijdschrift voor Geschiedenis 88 (1977) afl. 2, 224-229.
  12. V. N. van Woerden, ‘De SS-component in de bezettingsgeschiedenis’, Tijdschrift voor Geschiedenis 91 (1978) afl. 1, 155-157.
  13. G. van der Poll, ‘Slordig fascisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 95 (1982) afl. 3, 447-448.
  14. Anthonius de Jonge, ‘Wie stemde op de NSB?’, Tijdschrift voor Geschiedenis 96 (1983) afl. 3, 2, 296-298.
  15. R. Dittrich, ‘Vlaamse katholieken’, Tijdschrift voor Geschiedenis 98 (1985) afl. 1, 128-130.
  16. Anthonius de Jonge, ‘Fascisme in Nederland’, Tijdschrift voor Geschiedenis 101 (1988) afl. 2, 310-311.
  17. Hans Schippers, ‘De eerste fascistische organisatie’, Tijdschrift voor Geschiedenis 103 (1990) afl. 1, 162.
  18. Hans Schippers, ‘Tactische koerswijziging’, Tijdschrift voor Geschiedenis 103 (1990) afl. 1, 162-163.
  19. K. van Kessel, ‘De laars van Europa’, Tijdschrift voor Geschiedenis 104 (1991) afl 1., 120-121.
  20. Hans Schippers, ‘Rost van Tonningen’, Tijdschrift voor Geschiedenis 108 (1995) afl. 4, 611-612.
  21. Madelon de Keizer, ‘Europa! Fasisme!’, Tijdschrift voor Geschiedenis 121 (2008) afl. 2, 190-197.
  22. Susan Hogervorst, ‘Het ‘hartvuur heilig, het haardvuur veilig’ bij de vrouwen van de NSB’, Tijdschrift voor Geschiedenis 121 (2008), afl. 2, 247-248.
  23. Josje Damsma, ‘Radicaal tot op het bot’, Tijdschrift voor Geschiedenis 123 (2010) afl. 3, 472-473.
  24. Daniel Knegt, ‘Fascisten onder elkaar’, Tijdschrift voor Geschiedenis 124 (2011) afl. 1, 145-146.
  25. Daniel Knegt, ‘Ni droite, ni gauche’? – Debatten over het Franse fascisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 124 (2011) afl. 2, 206-219.
  26. Geraldien von Frijtag, ‘Een gehate minderheid: de NSB in Amsterdam’, Tijdschrift voor Geschiedenis 124 (2011) afl. 1, 146-147.
  27. Bart van der Boom, ‘Nieuw licht op Mussert’, Tijdschrift voor Geschiedenis 125 (2012) afl. 3, 455-456.
  28. J. Nabers, ‘Ambivalente Perseus van het fascisme – Gabriele D’Annunzio en de paradoxale samenkomst van decadentisme en nationalisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 126 (2013) afl. 3, 326-343.
  29. Ramses Oomen, ‘Jeugd van het ‘nieuwe Europa’. Transnationale connecties van de Nationale Jeugdstorm bij het Europees Jeugdverbond’, Tijdschrift voor Geschiedenis 130 (2017) afl. 4, 593-623.
  30. Kristian Mennen, ‘Sociale zekerheid in oorlogstijd’, Tijdschrift voor Geschiedenis 133 (2020), afl. 1, 150-152.
  31. Wouter Linmans, ‘Getuigenissen van een duister verleden’, Tijdschrift voor Geschiedenis 133 (2020) afl. 3, 581 – 582.
  32. Aimée Plukker, ‘Met het oog op fascisme’, Tijdschrift voor Geschiedenis 134 (2021) afl. 1, 177-178.
  33. Martijn Eickhoff en Arnold A. Witte, ‘De fascinatie voor fascisme als historische les?’, Tijdschrift voor Geschiedenis 133 (2021) afl. 4, 707-716.

[1] J. A. van Arkel, ‘Nota’s van Mussert’, Tijdschrift voor Geschiedenis 62 (1949), 150-151, aldaar 151.

Over de auteur

Frank de Bruin
Frank de Bruin behaalde recent zijn Research MA Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Van februari tot augustus 2022 was hij de recensieredacteur van Tijdschrift voor Geschiedenis.
  1. In memoriam Mr. J. B. Breukelman.
  2. In de jaargangen zeven en acht verscheen het tijdschrift onder de naam Geschiedenis en aardrijkskunde. Vervolgens werd weer een naamsverandering doorgevoerd: het periodiek ging Tijdschrift voor Geschiedenis, land- en volkenkunde heten. Vanaf 1920 verdween het toevoegsel ‘land- en volkenkunde’ en kreeg het blad zijn eerste naam terug.
  3. Zie over A. Hallema deze in memoriam; hoewel de tendens tot het beschrijven van de gênante kinderziektes en jeugdervaringen van gerespecteerde historici door hun collega’s (zie ook de voetnoot over Breukelman) op zijn best twijfelachtig is.

Chronologisch geordend

Mr. J.B. Breukelman, ‘De moderne koloniale politiek’, TvG 4 (1889) 137-154; 212-236.

Aug. Gittée, ‘Roodhuiden en Blanken’, TvG 9 (1894) 1-21.

Polvliet, ‘De Vereenigde Staten als koloniale mogendheid’, TvG 18 (1903) 100-115.

Ph. Coolhaas, ‘Kolonisatie en agrarische politiek in Algerie’, TvG 59 (1946) 289-336.

Hugo Walschap, ‘Algerie, Frankrijk en de Roumis’, TvG 62 (1949) 198-209.

A. Hallema, ‘Emigratie en Tewerkstelling van Wezen op de Schepen en in het Gebied der VOC en WIC gedurende de 17e en 18e eeuw’, TvG 70.1(1957) 204-217.

J.G. van Dillen,  ‘De West-Indische Compagnie, Het Calvinisme en de Politiek’, TvG 74.1 (1961) 145-171.

Th. Van Deursen, ‘De Surinaamse negerslaaf in de negentiende eeuw’, TvG 88.2 (1975) 210-223.

H. Baudet, ‘Nederland en Indonesië: overwegingen bij een recente bronnenpublicatie’, TvG 89.1 (1976) 70-75.

G.J. Schutte, ‘De ervaringen van de laatste generatie Indischgasten’, TvG 97.2 (1984) 214-222.

Magnus Mörner, ‘The study of black slavery, slave revolts and aboliton: recent studies’, TvG 98.3 (1985) 353-365.

W.F. Wertheim, ‘Koloniale, anti-koloniale en afstandelijke geschiedschrijving’, TvG 99.1 (1986) 50-52.

P.C. Emmer, ‘Slavenziekten en sigaren: nieuwe literatuur over het Caribische gebied’, TvG 100.1 (1987) 47-53.

C. Fasseur, ‘Hoeksteen en struikelblok. Rasonderscheid en overheidsbeleid in Nederlands-Indië’, TvG 105.2 (1992) 218-242.

M. Kuitenbrouwer, ‘Drie omwentelingen in de historiografie van het imperialisme: Engeland en Nederland’, TvG 107.4 (1994) 559-585.

Peter Rietbergen, ‘Oriëntalisme: een theorie van ficties—de fictie van een theorie? Een poging tot contextualisering en herinterpretatie’, TvG 111.4 (1998) 545-575.

Arnout Molenaar, ‘Langs de grenzen van het mogelijke: het optreden van diplomaat J.H. van Roijen in de Indonesische kwestie’, TvG 113.2 (2000) 182-202.

Lambert J. Giebels, ‘Is kolonialisme intrinsiek slecht?’, TvG 113.4 (2000) 491-501.

P.J. Drooglever, ‘Nederland en Indonesië na de soevereiniteitsoverdracht. Twee keer een nieuw begin’, TvG 113.4 (2000) 502-513.

Janny de Jong, ‘Ontwikkelingen in de Nederlandse geschiedschrijving over Nederlands-Indië’, TvG 113.4 (2000) 514-526

Bart De Prins, ‘Het failliet van Said?! Postkoloniale verkenningen in de periferie van de historische methodologie’, TvG 113.4 (2000) 540-556.

Alex van Stipriaan, ‘Slavernij en de strijd om Afro-Surinaamse identiteit’, TvG 117.4 (2004) 522-542.

Ulla Jansz, ‘Onze natuurgenoten overzee. De afschaffing van de slavernij in de Nederlandse koloniën als mensenrechtenvraagstuk’, TvG 118.4 (2005) 497-512.

Gert Oostindie, ‘Slavernij, canon en trauma: debatten en dilemma’s’, TvG 121.1 (2008) 4-21.

Laurent Poschet, ‘Oriëntaties in Midden-Afrika: Beeldvorming van ‘Arabieren’ in equatoriaal Afrika door Europese explorateurs en Leopold II, circa 1880-1900’, TvG 123.3 (2010) 370-383.

Patricia D. Gomes, ‘Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen’, TvG 124.3 (2011) 351-367.

P.C. Emmer, Contramine slavernijverleden – White is White and Black is Black and the twain shall never meet? Reactie op Patricia D. Gomes, ‘Slavernijgeschiedenis in de landelijke dagbladen’’, TvG 125.2 (2012) 233-237.

Patricia D. Gomes, ‘If you don’t tell it like it was, it can never be as it ought to be’, TvG 125.2 (2012) 237-241.

Paulien Schuurmans, ‘Framing Suriname – De verbeelding van Surinamers op de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in Amsterdam in 1883’, TvG 126.1 (2013) 56-75.

Chris Lorenz, ‘De Nederlandse koloniale herinnering en de universele mensenrechten’, TvG 128.1 (2015) 109-130.

Jonathan Verwey, ‘‘Hoeveel wreekt de bruidegom de bruid’: Seksueel geweld en de Nederlandse krijgsmacht in Indonesië, 1945-1950 1945-50’, TvG 129.4 (2016) 569-592.

Matthijs Kuipers, ‘De strijd om het koloniale verleden’, TvG 131.4 (2018) 657-676.

Chiel van den Akker, ‘Hoe een gewelddadig verleden dwingt tot zelfonderzoek’, TvG 132.1 (2019) 3-20.

Nicole L. Immler en Stef Scagliola, ‘Voorbij een nationale geschiedschrijving: de massaexecutie in Rawagede verteld als ‘vervlochten geschiedenis’’, TvG 133.2 (2020) 169-203.