Slavernij is een onderwerp dat traditioneel weinig aandacht kreeg in het Tijdschrift voor Geschiedenis (TvG). Dit is aan het veranderen sinds een aantal jaar. In de wetenschappelijke artikelen over het onderwerp is een diversiteit aan perspectieven aanwezig. Dit dossier brengt alle artikelen over slavernij die gepubliceerd zijn in het Tijdschrift voor Geschiedenis in kaart.
Het Tijdschrift voor Geschiedenis publiceerde pas in 1972 voor het eerst een artikel over slavernij. Een jonge Hans Blom publiceerde de resultaten van zijn doctoraalscriptie over de Nederlandse publieke opinie over de Amerikaanse Burgeroorlog. In het artikel benadrukt Blom de pro-unionistische sentimenten in Nederland en het daarmee samenhangende abolitionisme. Blom vat de publieke opinie van de jaren 1860 als volgt samen: “Dat de slavernij moet worden afgeschaft, daarover is men het in Nederland wel eens.”
In 1978 publiceert Piet Emmer een besprekingsartikel waarin hij ingaat op recente cliometrische studies naar slavernij die zowel binnen als buiten de universiteit een storm van kritiek teweegbrachten. Het boek Time on the Cross: The Economics of American Negro Slavery van Robert Fogel en Stanley Engerman stelde dat slavernij in Amerika “efficiënt” was geweest en dat de leefomstandigheden van slaafgemaakten niet zo slecht waren als vaak werd beweerd. Na een bespreking van de reacties op het boek schrijft Emmer: “Uit de kritiek is echter duidelijk geworden, dat Time on the Cross in vele gevallen verkeerde antwoorden geeft.”
Emmer ziet het debat over de cliometrische studies en de slavernij als een academische discussie die weinig tot niets met het heden te maken heeft. Hij sluit zijn artikel daarom af met de volgende conclusie: “Nu alle hiervoor genoemde boeken de band hebben doorgesneden tussen de slaaf van toen en de zwarte V.S.-burger van nu lijkt de actualiteitswaarde van het historische slavernij-onderzoek te zijn verminderd.” In Emmers optiek is slavernij een haast antiquarisch onderwerp.
Uit de artikelen die na Emmers bespreking over slavernij verschijnen, blijkt juist dat de slavernij het heden op de huid zit. In de eerste twee decennia van de 21e eeuw verschenen er meer artikelen over slavernij dan in de hele 20e eeuw. Deze artikelen zijn vaak wél actueel. Alex van Stipriaan onderstreepte dit in 2004 met een artikel over de erfenis van het slavernijverleden en de Afro-Surinaamse identiteit. Hij liet zien dat de achternamen van nazaten van slaafgemaakten vaak komen van de eigenaren van hun voorouders. Toch was er ook verzet en een sterke culturele dynamiek aan de kant van slaafgemaakten. Van Stipriaan moedigt overheden aan het eind van zijn artikel aan om ruimhartig om te gaan met verzoeken van nazaten die hun slavenfamilienaam willen veranderen “als teken van erkenning voor de strijd om een eigen identiteit.” Het slavernijverleden is in 2004 weer springlevend.
Een jaar later publiceerde Ulla Jansz een artikel over de afschaffing van de slavernij. Jansz betoogt dat de afschaffing weinig te maken had met mensenrechten. In de negentiende eeuw was het volstrekt vanzelfsprekend dat de termen ‘mens’ en ‘burger’ in Nederland niet verwezen naar slaafgemaakten.
In 2008 publiceerde TvG een bewerkte versie van Gert Oostindies oratie die hij uitsprak ter aanvaarding van de leerstoel Caribische geschiedenis in Leiden. In de oratie behandelt Oostindie slavernij, de historische canon en trauma. Hij erkent dat er verschillende perspectieven zijn op het slavernijverleden. Witte historici kijken vaak anders naar slavernij dan nazaten van kleur. Dit onderscheid moet volgens hem verdwijnen. “Het opleiden van historici met Caraïbische wortels is daarbij slechts één, maar wel een onmisbaar element.”
In 2011 schreef Patricia Gomes een artikel over de representatie van het slavernijverleden in de landelijke pers. In het artikel legt ze de nadruk op de uitspraken van twee historici in de landelijke pers: Piet Emmer en Gert Oostindie. Gomes beaamt Oostindies onderscheid tussen het zwarte en het witte perspectief, maar ze geeft er een andere draai aan. Het referentiekader van historici is, volgens Gomes, “etnisch gekleurd.” Het witte perspectief domineert op dit moment de Nederlandse geschiedschrijving over de slavernij. Het cruciale verschil tussen de twee perspectieven is dat het zwarte perspectief de erfenis van slavernij benadrukt, terwijl het witte perspectief de doorwerking van het slavernijverleden bagatelliseert. Gomes ziet niets in het opheffen van de tegenstelling, zoals Oostindie bepleit. Het zwarte perspectief moet veel nadrukkelijker naar voren komen in de publieke beeldvorming over de slavernijperiode. Het zwarte perspectief is echter niet voorbehouden aan mensen van kleur. Witte historici, zoals Van Stipriaan volgens Gomes al doet, kunnen dit perspectief ook aannemen.
Het jaar daarop publiceerde TvG de reactie van Oostindie en Emmer op Gomes’ artikel en de reactie van Gomes daarop. Oostindie en Emmer waren niet gediend van de toon en inhoud van Gomes’ artikel. Ze schrijven dat Gomes “beweert … dat ras een doorslaggevende invloed heeft op de geschiedschrijving.” Hiermee plaatst Gomes zich, volgens Oostindie en Emmer, buiten de grenzen van het redelijke debat. TvG had Gomes’ artikel daarom ook nooit mogen plaatsen. Dit is echter niet wat Gomes beweert in haar artikel. Ze schrijft immers dat ook witte historici het zwarte perspectief kunnen aannemen als ze de erfenis van slavernij benadrukken. Gomes herhaalt die boodschap in haar reactie op Oostindie en Emmer en legt uit hoe moeilijk het is om het zwarte perspectief voor het voetlicht te krijgen in Nederland. Deze polemiek verdient vanwege de weinig genuanceerde reactie van twee prominente hoogleraren geen schoonheidsprijs.
In 2016 sluiten Sandew Hira en Djehuti Ankh-Kheru zich in een artikel over witte suprematie onder oudheidkundigen aan bij Patricia Gomes. Hira en Ankh-Kheru laten zien dat aan de Vrije Universiteit de bestudering van de klassieke oudheid en witte suprematie soms nauw met elkaar verbonden zijn. Zij pleiten er daarom voor om het zwarte perspectief nadrukkelijker naar voren te brengen. Deze auteurs definiëren het zwarte perspectief wél in etnische termen. Er zouden volgens hen afdelingen moeten komen op universiteiten waar de dekolonisatie van kennis wordt onderzocht: “En net zoals vrouwenstudies bemenst werden door vrouwen, zouden dit soort afdelingen bemenst moeten worden door mensen van kleur.”
Verder publiceerde TvG nog verschillende artikelen over representatie en beeldvorming met betrekking tot slavernij. In artikelen over zwarte piet, Leopold II in Afrika en koloniale tentoonstellingen laten verschillende auteurs zien hoe Europeanen na de afschaffing van slavernij mensen van kleur een minderwaardige positie toekenden in het culturele domein. Toen economische emancipatie op gang kwam, kregen mensen van kleur via culturele uitingen te horen dat ondergeschiktheid hun nog steeds toekwam.
De voorlopig laatste bijdrage met aandacht voor slavernij kwam van de hand van Dienke Hondius in 2020. Zij schreef een besprekingsartikel over recente inzichten over slavernij in erfgoedstudies en onderwijssituaties. Hondius betoogt dat in onderwijssituaties en in het erfgoeddomein meerstemmigheid niet altijd zaligmakend is. Hoewel er vaak wordt gepleit voor meerstemmigheid, onderstreept Hondius juist dat er problematische kanten zitten aan deze meerstemmigheid. In een polyfonie kunnen immers ook valse stemmen klinken. Om nivellering te voorkomen kan het soms beter zijn om in het onderwijs één op feiten gebaseerd verhaal te vertellen.
Maart 2022.