Verwonderlijk zijn soms de voorstellingen, die velen omtrent de geschiedenis hebben.
Zo luidt de allereerste zin die in 1886 in Tijdschrift voor Geschiedenis verscheen, in de eerste redactionele inleiding. ‘Dat wis-, taal- en natuurkunde wetenschappen zijn, dat begrijpt iedereen; maar dat Geschiedenis eene wetenschap zou wezen, schijnt er bij velen niet in te kunnen.’ In deze inleiding betoogt A.M. Kollewijn, zelf vaderlandshistoricus en oprichter en redacteur van TvG, dat geschiedenis wel degelijk een wetenschap is, en indirect dus dat een academisch tijdschrift als TvG bestaansrecht heeft. Deze inleiding biedt inzicht in de geschiedenis en grondslag van het tijdschrift, dat in de loop der tijd vele veranderingen heeft ondergaan. De geschiedenis van TvG herinnert eraan dat de geschiedwetenschap in Nederland nooit heeft stilgestaan en dat zij bovendien vanaf dag één op haar bestaansrecht reflecteerde.
Men verwondert er zich volstrekt niet over, dat menschen van verschillend geloof, verschillenden stand, verschillende natie evenzeer erkennen, dat tweemaal twee vier, bomen het meervoud van boom, en kwik zwaarder dan waterstof is; maar men vindt het zeer natuurlijk, dat een Katholiek en een Protestant, een Franschman en een Duitscher over een zelfde geschiedkundig feit geheel verschillend oordeelen.
In het eerste deel van de inleiding staat de wetenschappelijkheid van geschiedenis ter discussie. Volgens Kollewijn, die verder boeken schreef over de oudste bewoners van Nederland en over de Opstand, gelooft het brede publiek niet dat geschiedenis een wetenschap kan zijn, omdat er zoveel verschillende meningen over bestaan. Volgens de leken is geschiedenis dus geen wetenschap, omdat er discussie over kan ontstaan, terwijl dit bij andere wetenschappen niet het geval zou zijn. De auteur erkent dat historische gebeurtenissen veel emoties kunnen oproepen, maar de oorzaak daarvan ligt volgens hem niet in de geschiedenis. Het zijn juist de mensen in het heden, die niet veel over geschiedenis weten, die er een sterke mening over hebben. ‘De geschiedkundige heeft echter alleen de feiten en hunne gevolgen mede te deelen,’ stelt hij. Voor oordelen is in zijn versie van wetenschappelijke geschiedschrijving geen ruimte.
Wat verder opvalt, is dat in deze redactionele inleiding veel aandacht wordt besteed aan het thema onderwijs. Volgens Kollewijn wordt nogal eens beweerd, dat geschiedenis niet te onderwijzen is aan een klas met leerlingen van verschillende religieuze achtergronden. Dat vindt hij onzin: ‘Waarom zou men, hetgeen anderen heilig is, niet kunnen eerbiedigen, al heeft men zelf eene van de hunne afwijkende overtuiging?’ Het is de hoofdtaak van de historicus om zich vrij te maken van ideologische strijdlust, en om ieder in zijn waarde te laten. Pas dan kan hij ook een goede docent zijn. De geschiedens heeft dus zeker een plaats binnen het onderwijs, mits ze wetenschappelijk wordt ingezet.
Te vaak vergeet men, dat verdeeldheid soms ontstaat in een tijd, dat twee waarheden onvereenigbaar schijnen, en iedere partij ééne ervan tot leus neemt. De geschiedkundige heeft tot plicht in zulk een geval zoowel de ééne als de andere waarheid te erkennen.
Verdraagzaamheid is dan ook misschien wel de belangrijkste boodschap die in dit stuk naar voren komt. Deze kan volgens de auteur pas bestaan, wanneer meerdere waarheden naast elkaar kunnen worden erkend. Hedendaagse lezers klinkt dit verrassend postmodern in de oren. Toch betekende dit voor Kollewijn niet dat historische waarheden relatief zijn. Integendeel: door beide waarheden met elkaar te verenigen, komt de historicus in het ideale geval bij een soort ‘God’s eye’ geschiedschrijving, waarmee de hele waarheid objectief kan worden aanschouwd. Dit wetenschappelijk optimisme is gereflecteerd in de eerste uitgave van TvG, waarin een grote hoeveelheid pagina’s wordt gewijd aan ‘beantwoorde vragen’. Van wie deze vragen komen, is niet duidelijk, maar het straalt wel de overtuiging uit dat alle vragen over de geschiedenis beantwoord kunnen worden, en wel door de redacteurs van TvG.
Geschiedenis als wetenschap heeft volgens Kollewijn dus een tweevoudig doel. Ten eerste moet zij een objectieve weergave van het verleden presenteren, die als kritisch tegengif kan dienen tegen strijdlustige ideologieën. In het verlengde daarvan dient zij een tweede doel, namelijk het verspreiden van tolerantie en wederzijds begrip. In het slot van het artikel schrijft de redacteur daarom:
Juist omdat haar gebied het volle menschenleven omvat, omdat zij leert, hoe de staatkundige, maatschappelijke, kerkelijke en huiselijke toestanden zich hebben ontwikkeld, hoe de denkbeelden van het eene tijdperk in het andere zijn vervormd, omdat zij ons uit het verleden het heden doet verstaan, is zij, mits zij binnen hare perken wordt gehouden, eene kweekster van waarheidszin, verdraagzaamheid en menschenliefde.
Hoewel een lezer van vandaag geneigd is om tussen de claims van objectiviteit en maatschappelijke betrokkenheid spanning te zien, lijkt er voor Kollewijn geen conflict te zijn. Voor hem helpt objectieve geschiedschrijving alle conflicten uit de wereld. Wellicht was dat dan ook zijn visie voor het gloednieuwe Tijdschrift voor Geschiedenis.
Mei 2021
A.M. Kollewijn, ‘Geschiedenis‘, TvG 1 (1886), 1-6.
Omslag: Allegorie op geschiedenis, Abraham de Blois, naar B.L. Boulogne, 1679 – 1717. Rijksmuseum.